Manmoedig onderdrukt Hans zijn neiging om in Zaandam uit te stappen. Hij laat zich niet kisten, maar echt prettig voelt hij zich niet. Het raast nog altijd in zijn hoofd en zijn ademhaling verloopt hortend. Hij voelt zich hondsmoe en moet voortdurend gapen. Geërgerd veegt hij zijn natte haar uit zijn ogen. Dat gedonder. Wat was er nou helemaal gebeurd? Een deur die niet open kon en waar even naar gekeken moest worden. Nou en? Moest hij zich daarvoor zo aanstellen? Was hij nou een vent? Een meter vijfennegentig lang, honderd kilo schoon aan de haak, en dan zo kinderachtig? Hij voelt zich ronduit belachelijk en kijkt uit zijn ooghoeken naar zijn medepassagiers die kennelijk niets in de gaten hebben gehad en opgewekt verder praten. Duizenden mensen reizen iedere dag met een trein, waarom hij dan niet?
Dat wilĀ zeggen, verbetertĀ hijĀ zichzelfĀ met een helderheidĀ waarĀ hijĀ zelfĀ versteldĀ van staat, waaromĀ hijĀ dan nietĀ zonderĀ bang te worden? Want plotselingĀ beseftĀ hijĀ dat dit sindsĀ jarenĀ de eersteĀ keerĀ is dat hijĀ in een treinĀ zit. Dat hijĀ dat onbewustĀ had vermeden. ZichĀ in allerleiĀ bochtenĀ had gewrongenĀ om nietĀ in een treinĀ of een bus te hoevenĀ stappen. NaarĀ zijnĀ werkĀ nam hijĀ de fietsĀ of ging hijĀ lopen. En verderĀ bleefĀ hijĀ lieverĀ thuis. Op vakantieĀ hoefdeĀ hijĀ niet. HijĀ had zijnĀ tuin, dat was hem ontspanningĀ genoeg. ZijnĀ vrouwĀ reedĀ zelfĀ auto. Met haarĀ oudersĀ in Den Haag kon hijĀ nietĀ zo goedĀ opschieten, dusĀ daarĀ ging zeĀ alleenĀ naartoeĀ met de kinderen. ZijnĀ zusterĀ in Leiden was hem te alternatief, daarĀ had hijĀ nietsĀ te zoeken. Nee, hijĀ bleefĀ welĀ in zijnĀ eigenĀ regio. Dat beviel hem best.
IneensĀ valtĀ er van allesĀ op zijnĀ plaats; die spanning in winkels, dat misselijkeĀ gevoelĀ in onbekendeĀ gebouwenĀ en drukkeĀ straten. Als het enigszinsĀ kan, blijftĀ hijĀ buitenĀ wachtenĀ tot zijnĀ vrouwĀ klaarĀ is met boodschappenĀ doen. VoorĀ zijnĀ werkĀ bijĀ de brandweerĀ probeertĀ hijĀ het altijdĀ zo te regelenĀ dat hijĀ de pomp bedientĀ en nietĀ met persluchtĀ op ergensĀ naarĀ binnenĀ hoeft. En dan die liftenĀ waarĀ hijĀ nooitĀ in gaat. HijĀ neemtĀ lieverĀ de trap. Het treftĀ Hans dat allesĀ met allesĀ samenhangtĀ en dat het zichĀ uitbreidtĀ als een olievlekĀ in zee. HijĀ bijtĀ op zijnĀ lip, nog steeds bewustĀ ademhalend. ZijnĀ hartĀ bonktĀ in zijnĀ keel en hijĀ voeltĀ zichĀ opnieuwĀ duizeligĀ worden.
Als de trein in Sloterdijk stopt, wil hij er weer uit, maar opnieuw onderdrukt hij zijn neiging om te vluchten. In plaats daarvan wacht hij tot de grote bulk reizigers is uitgestapt en schiet hij snel een coupé binnen waar inmiddels enkele zitplaatsen zijn vrijgekomen. Voordat hij gaat zitten, draait hij het raampje open. Zo, dat scheelt. Frisse lucht heeft hij nodig. Met een diepe zucht laat hij zich op de bank zakken.
āBenauwd hĆØ? vraagtĀ een oudeĀ dame aanĀ de overkantĀ vriendelijk. Nou, kniktĀ Hans en hijĀ haaltĀ zijnĀ zakdoekĀ tevoorschijnĀ om zijnĀ voorhoofdĀ af te vegen. āWarm ook.ā Hij blaastĀ met getuiteĀ lippenĀ zijnĀ overtolligeĀ ademĀ naarĀ buitenĀ en sliktĀ zijnĀ opkomendeĀ misselijkheidĀ weg. Tot aanĀ SchipholĀ houdtĀ hijĀ zijnĀ zakdoekĀ stevigĀ vast. Het doetĀ hem goed, die zekerheidĀ van dat opgevouwenĀ doekjeĀ in zijn hand.
======================
HierĀ kunĀ jeĀ terugĀ naarĀ het begin van het verhaal
Ā
tja hƩƩl akelig,mooi ingeleefd geschreven.