Verzamelen zit mij in het bloed. Ik erfde het van mijn ouders. Die bewaarden hun leven lang alles wat ze mooi vonden, of later misschien zouden kunnen gebruiken (‘kind, jij hebt de oorlog niet meegemaakt’). Hun zolder stond vol planken, oude fietsbanden, gedragen kleding, stukjes van oude lappen, speelgoed, ansichtkaarten en tekeningen van de kinderen. Er stonden tientallen schoenen, meerdere stuks van elke soort gereedschap, miljoenen spijkers in alle soorten en maten, schoteltjes van kopjes, en kopjes van schoteltjes, die gebroken waren maar niet weg mochten, want ‘je weet maar nooit’. Er was een kolenkit uit het jaar kruik, een wc-bril, duizenden knopen, een oude teil…. Dit alles – en nog veel meer – bleef bewaard en verhuisde mee naar drie opeenvolgende woningen.
Als kind spaarde ik sigarenbandjes, zoals mijn moeder suikerzakjes had verzameld en mijn vader postzegels, centen, stuivers en andere munten. Trouw plakte ik de bandjes in opbollende schriften en ik voelde me steenrijk met die groeiende stapel boekjes. Wat ouder stapte ik over op kauwgumplaatjes, sleutelhangers, speldjes (geprikt op schuimrubber), proefmonstertjes en wat er maar gratis weggegeven werd bij de dagelijkse boodschappen. Ook had ik tijdenlang grote verzamelingen knikkers, kleurpotloden, puntenslijpers, buttons. Later veranderde dat in spaarpotten, theepotjes en Pierrots in verschillende uitvoeringen. Ook mijn middelbare schoolagenda’s bewaarde ik, volgeplakt met de Beatles, Adamo en andere toenmalige popidolen. Na verloop van tijd kreeg ik er genoeg van en dan belandde de boel op zolder, want ‘dat is leuk voor later’.
Toen ik ging trouwen, kreeg ik de hele mikmak mee. Maar waar moest het staan? Tentoonstellen in mijn woonkamer? Ik dacht het niet! Dus bleef alles in een verhuisdoos, die naar zolder ging. En om te voorkomen dat ik met verweesd serviesgoed bleef zitten, gooide ik het schoteltje achter een kapot gevallen kopje aan en vice versa. Dat scheelde alvast.
Maar gaandeweg begonnen zich nieuwe collecties op te dringen; boeken, platen, cassettebandjes, cd’s, videobanden, dagboeken. Boeken gooi je niet weg, die zijn voor eeuwig, maar mijn platen heb ik weggedaan toen ik een cd-speler kocht. Intussen staan mijn cd’s nu vier rijen dik. Mijn werkagenda’s gooide ik altijd weg. Toch heb ik nu een stapeltje liggen vanaf 1996 tot en met 2012. Waarom? Geen idee, want ik kijk er nooit in. Maar ik aarzel om ze naar de papierbak te brengen.
Niet zo lang geleden ben ik begonnen met (op)ruimen in mijn huis. Ik keek om me heen en dacht: ‘ik word een gevangene van mijn een huishouden en dat wil ik niet.’ Het was bevrijdend, in een woord, om zoveel dingen naar de kringloopwinkel te brengen. Niet dat het echt zichtbaar is….. 😀
Leuk dat dit zo herkenbaar is. Ik heb altijd gedacht dat mijn ouders zo’n beetje de grootste verzamelaars van Nederland waren omdat ze echt helemaal nooit iets weg gooiden en alles altijd weer ergens opnieuw voor probeerde te gebruiken. (op zich geen slechte eigenschap natuurlijk, maar je kunt het ook overdrijven). En dan heb ik het niet over allerlei zaken die emotionele waarde hebben, maar over echt letterlijk alles wat het huis in kwam en wat er nooit meer uit ging, behalve tijdelijk – tijdens een verhuizing. 🙂