Voor het laatst in haar eigen bed, al weet ze dat zelf nog niet. Ze voelt zich niet lekker; misselijk, moe, blijft nog even liggen, terwijl ik een kopje thee voor ons zet. Het is nog vroeg, we hoeven pas tegen koffietijd in De Haven te zijn, een kleinschalige woongemeenschap voor ouderen met dementie. Een Vergeetclub, zoals Tosca Niterink de woongroep waar haar moeder woont, zo toepasselijk karakteriseert.
Als ik terugkom in de slaapkamer heeft ze de deken hoog over haar kin opgetrokken en zegt: “Weet je waar ik nou ineens aan moet denken?” Nee, schud ik. “Aan dit versje: Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje. En alle beetjes die je stierf, ‘t is vreemd, maar die vergeet je. Het is je dikwijls zelf ontgaan, je zegt ik ben wat moe. Maar op een keer dan ben je aan je laatste beetje toe”.
Voorzichtig zet ik de theeglazen op het nachtkastje. Zo dichtbij een gesprek over de dood zijn we nog nooit geweest. Want mijn moeder gaat niet dood, ben je gek: zij wordt honderdvijftig en als het moet, nog ouder. Het hele concept dood houdt ze verre van zich. Ze praat er niet over, wil er niet aan denken, gelooft gewoon niet dat ook zij aan de beurt komt.
“Van Toon Hermans?”, vraag ik, ze was altijd gèk op Toon, kon geen genoeg van hem krijgen. Ja, knikt ze. ”Ik moest er ineens aan denken. Gek hè?”
“Nou, zo gek is dat niet”, antwoord ik, “want je komt er steeds dichterbij.”
“Die was vijfentachtig,” antwoord ik, “je moeder was achtenzeventig en je zussen waren tussen de tachtig en over de negentig. Jóuw vader, díe was nog jong, tweeënzestig geloof ik. En je broer ook zoiets, of wat ouder, dat weet ik niet meer”. Mijn ogen vullen zich met tranen. “Het valt niet mee hè, mam?” Ook haar ogen zijn vochtig, maar ze herneemt zich met een grapje; “Tja, dan had ik maar niet de jongste moeten worden. Dan krijg je dit, dan blijf je alleen over.” Koket gaat ze op de rand van het bed zitten en pakt haar glas. “Hè lekker, daar had ik net zin in.”
Wonderlijk hoe goed ze nu ineens lijkt. Vannacht liep ze nog te zoeken: “Waar is moe nou?” stond ze ineens naast de stretcher. “Die is al veertig jaar dood,” mompelde ik, half slapend. “Je bent gèk,” beet ze me toe en resoluut beende ze terug naar haar eigen bed, “dat kan helemaal niet, want vanavond was ze nog hier.” Mopperend ging ze liggen, scheldend op “die meiden, die je maar wat op de mouw spelden”, maar even later hoorde ik het vertrouwde zaaggeluid uit de slaapkamer komen.
Zo tussen aarde en hemel bivakeren vind ik het net,soms komen er van die momenten langs die ontroerend en aandoenlijk mooi zijn.
De vergeetclub de haven vind ik héél wat mooier klinken als in sommige huizen piramide,daar krijg ik de kriebels van.
Het raakt mij hoe je dit hier vertelt. Indrukwekkend.
Hoi Joke,
Wat heb je dit mooi geschreven. Het lijkt me zo zwaar en verdrietig als je moeder dement wordt. Ik zei van de week nog tegen mijn moeder dat ik zo blij ben dat haar hoofd nog zo goed is.
Sterkte.
Prachtig. Heel ontroerend.