Als tiener vond ik het raar dat ik mijn ogen moest opmaken met een kleurtje en prikkend zwart spul. Hoe zwarter, hoe beter, want dan werden je wimpers verleidelijk. Verleidelijk? Ik deed het, waarna mijn ogen jeukten, prikten en traanden. Dan vergat ik dat er mascara op mijn wimpers zat en wreef erin, waardoor mijn ogen eruit zagen alsof ik een robbertje had gevochten. Geen succes dus, en zeker niet verleidelijk. Nagels lakken. Werd ook niets. Uit wanhoop greep ik naar blanke lak. Dan zag je niet dat ik mijn nagels had gelakt, maar had ik er wel wat aan had gedaan.
Op het gebied van outfits deed ik vroeger maar wat, denk ik nu. Op foto’s draag ik kleding die ik toen mooi vond, maar die je nu linea recta naar de kledingbak zou brengen. What was I thinking?
Nee, dan schoenen. Pumps vond ik prachtig. Mijn moeder droeg ze, met hakken van 10 cm hoog. Hoe ze erop liep, is mij nog steeds een raadsel. Ik kon het niet. Die schoenen waren smal en mijn voeten zijn breed, met een hoge wreef. Daarbij verzwikten mijn enkels al op queenies, liep ik al jong hielspoor op, waarvoor ik gelhieltjes in mijn schoenen moest doen tegen de pijn. Vaarwel hoge hakken.
Het winkeltje van mijn zus is alweer enige tijd ter ziele. Ik heb nog lang op haar collectie geteerd, maar sinds een paar jaar doe ik het weer zelf. Ik kies vaak voor
Op mijn gezicht gebruik ik tegenwoordig een klein beetje foundation. Ik poets wat vlekjes weg en smeer voorzichtig een beetje oogschaduw op mijn bovenste oogleden, zodat er niets – of maar weinig – in mijn ogen kan komen. Ik doe niet aan mascara. En wie mij zo niet zien wil, die kijkt de andere kant maar op.
Pingback: Wijvenweek? | Bouwen met taal
Leuke blog!