Een hoogbejaard echtpaar woont al jaren in een verzorgingshuis vanwege een lichamelijke ziekte van mevrouw. Dan krijgt meneer een hersenbloeding…
Weer thuis, zit hij voornamelijk in zijn stoel. Hij doet niets en praat niet meer. Mevrouw ergert zich daaraan en probeert hem te activeren. Meneer moet afwassen, de krant lezen, samen met haar tv kijken. Maar voor de tv valt hij in slaap. Daar ergert ze zich ook aan, dus maakt ze hem wakker. De verzorging vertelt dat ze geduld moet hebben, maar dat snapt mevrouw niet. Hij kan toch gezellig meekijken? Hij slaapt de hele dag al.
Omdat meneer apathisch blijft, en mevrouw steeds bozer op hem wordt, wordt besloten dat meneer naar de dagbesteding moet. Dan krijgen ze allebei wat rust. Mevrouw is daar vierkant tegen; “Dat wil mijn man niet! Dat wil je niet, hè Kees? Kees houdt daar niet van. Wij doen geen spelletjes. Nooit gedaan. Vinden we niet leuk. En dat moet daar; spelletjes doen. Sjoelen, ganzenborden. Dat wil ik niet en Kees ook niet. Kees wil alleen weg als ik meega, hè Kees?” Kees reageert niet. Hij zit in zijn stoel en kijkt om zich heen. Af en toe dommelt hij weg, maar dan port zijn vrouw hem weer wakker.
De verzorging drukt door; meneer gaat naar beneden; “Is voor u ook fijner mevrouw, dan kunt u even uw eigen dingetjes doen.”
Als meneer wordt meegenomen, klampt hij zich met beide handen aan de deurpost vast. Hij wil absoluut niet weg. Maar de begeleidster zet door; “Is goed voor u.” Huilend wordt hij afgevoerd. Mevrouw staat te stampvoeten: “Van mij hoeft hij niet weg. Hij rookt zijn pijp, we lezen de krant, we kijken tv en we houden niet van spelletjes!”
Na drie weken mag meneer niet meer komen. Hij is veel te agressief.