****************************************************************
HET AVONTUUR ZIT IN JEZELF
Een reisverhaal in vier delen langs de afgrond van de liefde
DEEL I Paradijs Avonturen Reizen
DEEL II Het Volle Leven
DEEL III Madeira
DEEL IV Panta Rhei, maar oost west thuis best
****************************************************************
DEEL II: Het Volle Leven
Waarin Suzanna iets bekent aan Kornelis,
ze samen Antonius zien en daarna ondergronds gaan
****************************************************************
1. Portela Airport
Bron: Wiki Commons
‘Kijk, daar staat hij!’ Enthousiast zwaaiend loopt Suzanna de aankomsthal in.
Antas komt ze open armen tegemoet. Hij omhelst Suzanna en kust haar op beide wangen. Ze bloost er van.
‘Dag Súús. Welkom in Lissabon.’ Hij wendt zich naar Kornelis en neemt zijn Panama af. ‘Dag Kornélis. Aangename kennismaking.’
Kornelis knikt en tilt zijn hoed, met een kort handgebaar, even boven zijn hoofd. ‘Wederzijds’.
‘Goede reis gehad?’
‘Super,’ zegt Suus. ‘Kranten, drankjes, pantoffels en een eigen filmschermpje.’
‘Slaapstoelen en lekker eten,’ vult Kornelis aan, ‘u weet inderdaad wat een mens toekomt.’
‘Daar ben ik blij om. Mooi, dan gaan we meteen maar eens downtown.’ Antas neemt de koffer van Suzanna en loopt met kwieke pas voor ze uit naar een overdekte parkeerplaats. Daar opent hij de kofferruimte van een zwarte Citroën DS en laadt de bagage in. Met een buiging houdt hij de achterdeur voor Suzanna open: ‘Mylady.’ Giechelend stapt Suzanna in. Kornelis gaat aan de andere kant zitten. Antas start de wagen en de DS komt van achteren langzaam omhoog.
‘Ah, voelde je dat? Spannend toch, Kornelis?’ Suzanne steekt haar arm door die van Kornelis en zucht eens diep, ‘hèhè, we zijn er!’ Ze leunt achterover en zucht nog eens, ‘heerlijk, ik heb er zo’n zin in.’
Kornelis drukt haar even tegen zich aan. ‘Ik ook liefje, ik ook.’
Onder een stralend blauwe hemel zoeft de auto soepel door het drukke verkeer zuidwaarts de stad in.
‘Ben je helemaal met de auto naar Lissabon gekomen?’ vraagt Suus.
Antas kijkt even over zijn schouder. ‘Nee, die mag ik zolang lenen van een vriend.’
‘Goh, wat aardig van die vriend.’
Terwijl ze over een rotonde rijden, zwaait Antas met zijn arm uit het raampje naar een standbeeld midden op het plein. ‘Voila Markies de Pombal. Hij ontwierp de brede avenues en grote pleinen toen de stad in 1755 in puin lag door een aardbeving.’ Hij is even stil. ‘Antóónius in de woestijn, daar had ie het héélemaal niet fijn,’ klinkt het vervolgens galmend, ‘rijmpje,’ verklaart Antas, ‘door die aardbeving lag ook de kerk van Sint-Antonius plat. Toen hebben ze de goede man als schadevergoeding maar patroonheilige van de stad gemaakt.’ Hij gebaart opnieuw naar de straat waar ze rijden. ‘We zijn nu op de Avenida da Liberdade, zeg maar de Vrijheidslaan, je zou het niet verwachten in zo’n chique buurt, maar de zijstraten hier zitten vol hoeren.’
Belangstellend kijkt Kornelis links en rechts naar buiten. ‘Ik zie niks.’
Suus stompt hem tegen zijn schouder. ‘Nélis!’
‘Ik mag toch wel kijken?’ Ze trekt haar neus op en vangt de blik van Antas in de achteruitkijkspiegel. Hij glimlacht en geeft haar een knipoog. Ze steekt haar tong uit en draait zich van Kornelis af om naar buiten te kijken.
‘Het is hier prachtig,’ zegt Kornelis opgetogen, ‘wat een mooie stad.’
De auto mindert vaart. ‘We zijn er bijna.’ Soepel draait Antas de auto de parkeerplaats op van Hotel Avenida Palace. Een bagagist in een blauw uniform komt direct aanlopen, opent de portieren en haalt de koffers uit de achterbak. Hij zet de bagage op een karretje met goudkleurige stangen en rijdt het naar binnen.
Antas is ook uitgestapt en schudt handen. ‘Ik weet zeker dat jullie het hier naar je zin zullen hebben.’
‘Ja maar,’ zegt Kornelis, ‘hoe weten we nu waar we zijn? Ik bedoel, ik heb geen kaart van de stad.’
‘Alles’, zegt Antas met een wijds gebaar, ‘ligt om de hoek. Je loopt hier vandaan zo naar de Taag. Avenida Palace heeft geen restaurant, maar hier vlakbij is het Casa do Alentejo. Het is er meestal druk, dus ik zou niet te laat gaan. Je loopt naar de overkant, gaat door dat straatje daar en dan links. Het is aan de rechterkant. Ik ga jullie nu verlaten. Veel plezier samen in Lissabon.’
‘Ja maar,’ sputtert Kornelis, ‘als we nog iets te vragen hebben?’
‘Je hoort wel weer van me,’ zegt Antas.
Hij stapt in en start de auto. De DS komt omhoog en suist weg.
xx
2. Avenida Palace
‘Wat is het hier mooi!’ Verrukt kijkt Suzanna kijkt om zich heen.
‘Nou,’ aarzelt Kornelis, ‘het is allemaal wel heel erg belle époque, met die rode draperieën, dat goudkleurige vloerkleed en die gebloemde fluwelen armstoelen. Mijn hemel zeg, wat een ouwe chic, alsof we in de negentiende eeuw zijn beland.’
‘Tuurlijk, het is wat veel, maar het is toch allemaal hartstikke romantisch? Moet je die trap zien, en die lampen en die ornamenten aan de muur… och, en kijk nou toch, die sierlijke gestreepte leunstoeltjes! Dit is echt een paleis geweest, denk ik. Hartstikke leuk, joh. Ik zie me zo in zo’n mooie fin de sièclejurk flaneren, compleet met een hoed met veren. En jij misstaat hier ook niet, zo met je linnen broek en je Panama.’
‘Weet je nog wat we ervoor betaald hebben?’
‘Nee, en dat wil ik niet meer weten ook. Het is hier prachtig, ik ga ervan genieten en jij doet met me mee!’ Met stevige passen loopt Suzanna naar de lift waar een jongen in uniform staat te wachten met hun koffers. ‘Kom je Nelis?’
‘Heerlijk’, zegt Suzanna als ze, op de tweede verdieping, hun kamer binnenstapt, ‘we zijn er. En wat een luxe: twéé dubbele bedden, openslaande deuren, een heerlijk zitje, een grote tv en een staande klok! Joh, wat chic allemaal,’ ze aait over de beddensprei en voelt aan de gordijnen, ‘echt satijn, wat ik je brom. En kijk, daar op dat tafeltje; druiven en chocolaatjes. Ik vind het nu al leuk, maar ik wil wel eerst even douchen. Wat heb ik dáár behoefte aan.’
Kornelis schiet in de lach om haar enthousiasme.
‘Laat mij dan maar voorgaan, want jij doet er altijd een uur over.’
‘Be my guest, dan pak ik mijn koffer wel vast uit.’
Binnen een half uur komt Kornelis, gedoucht en geschoren, in een witte badjas en op slippers van het hotel, terug uit de marmeren badkamer. Hij nestelt zich voor de open balkondeuren in een comfortabele leunstoel en kijkt naar zijn vrouw, die druk heen en weer loopt tussen de kast en het kofferrek. Als Suzanna klaar is met het inruimen van haar spullen, pakt ze haar uitpuilende toilettas.
‘En nú ga ik er onder. Tot over een uur.’
Kornelis draait zijn stoel naar het balkon en kijkt naar de wereld buiten. Hij voelt zich ineens innig tevreden met de plek waar hij onverwacht terecht is gekomen en geniet van het prachtige uitzicht over de stad. Hij leest iets over de geschiedenis van het hotel en bestudeert een stadskaart die ze bij de receptie hebben gekregen. Daarna luistert hij naar het geronk van optrekkende auto’s aan weerszijden van het Praca dos Restauradores. Een zwarte taxi met een groen dak komt toeterend voorbij. Kleine mensjes bewegen zich over de trottoirs. Iets naar links staat de obelisk. Even verderop ligt het Rossio. Duiven als grijze stipjes…
Dan schrikt hij op uit zijn overpeinzingen. Suzanna staat voor hem, ze heeft een witte handdoek om haar haar gedraaid.
‘Zullen we zo een terrasje nemen? Gewoon kijken en luisteren en het leven tot ons door laten dringen?’
Ah, mijmert Kornelis nog even verder, wat is er nou mooier dan mijn vrouw, net onder de douche vandaan in een witte badjas met een tulband op haar hoofd? Hij staat op, pakt Suzanna’s hand en leidt haar naar het bed met de rood/wit gestreepte sprei. Zittend op de rand, trekt hij haar tussen zijn knieën en pakt haar polsen vast achter haar rug.
‘Je hebt nog iets van me te goed.’
‘Wat dan?’
‘Omdat je getekend hebt zonder met mij te overleggen.’
‘Oh dat.’
‘Ja dat.’
Met een zwaai gooit hij haar op het bed, draait haar aan haar pols op haar buik en slaat de badjas terug. Over haar heen gebogen, met zijn armen als een tang om haar middel en zijn hoofd tegen het hare, fluistert Kornelis in haar oor:
‘Een, twee, drie, vier, vijf, de bakker sloeg zijn wijf.’
‘Au, gek. Doe niet zo raar!’ Suzanna probeert haar armen los te wringen uit zijn ijzeren greep, maar Kornelis houdt stand en legt zijn hoofd weer tegen het hare.
‘Zes, zeven, acht, negen, tien, wie niet weg is gezien.’
‘Nelis! Wat is er met je aan de hand? Zoiets heb je nog nooit met me gedaan.’
Weer legt Kornelis zijn hoofd tegen het hare. ‘Suus,’ fluistert hij in haar oor, ‘wat heb je me te zeggen?’
‘Niks. Dat je me pijn doet.’
‘Dat het je spijt?’
‘Nooit! Van mijn lang zal ze leven niet!’
‘Elf, twaalf, dertien’…
‘Auwauwauw, nee, hou op! Het spijt me.’ Kornelis laat haar meteen los.
‘Dan weet ik het goed gemaakt. Draai je maar om en doe je benen wijd. Je wilde toch zo graag het leven tot je door laten dringen?’
xx
3. Casa do Alentejo
This photo is courtesy of heatheronhertravels.com
Het is afgeladen druk op de terrasjes en op straat in de Rua das Portas de Santo Antão. Mannen met een ijzeren glimlach proberen Kornelis en Suzanna goedkope Italiaanse visrestaurantjes in te lokken. Maar in de betegelde Moorse binnenplaats van het Casa do Alentejo hangt een weldadige stilte. Tussen de hoefijzervormige bogen klatert alleen een straaltje water uit het stenen fonteintje. Ze lopen de statige marmeren trap op naar de derde verdieping. De kleine eetzaal zit al bijna vol. Een ober met een voorschoot leidt ze tussen de roezemoezende gasten naar een tafeltje aan de zijkant. Hij geeft ze de kaart en zet een mandje met brood, en bakjes met worst en olijven neer. Ze vouwen de kaart open en bestuderen het menu. Kornelis lacht.
‘Het lijkt me allemaal heerlijk. Ik heb geen idee. Wat zullen we doen?’
‘Nou, in de brochure op de hotelkamer stond dat het varkensvlees hier erg speciaal is, omdat het komt van kleine zwarte Iberische varkentjes die vrij rondlopen op de Alentejaanse vlaktes. En ze zeggen ook dat de porco a alentejano het lekkerst is. Dan wordt het vlees gemengd met zeevruchten en gebakken aardappelen. Een soort surf en turf zeg maar.’
‘Nou, laten we dan maar niet moeilijk doen. Dat lijkt me wel wat.’ Kornelis wenkt de ober en bestelt tweemaal carne de porco à alentejano, met een karaf rode wijn. Hij steekt een olijf in zijn mond en wijst naar de azulejos* op de muren. Terwijl Suzanna belangstellend opzij kijkt, schuift hij onder tafel zijn hand tussen haar benen. Suzanna krijgt een kleur.
‘Nelis!’ sist ze fluisterend, terwijl ze zijn hand wegduwt. ‘Niet doen! Wat moeten ze wel niet van ons denken?’
‘Dat je een lekker stuk bent,’ fluistert Kornelis terug.
De ober brengt hun bestelling. Suzanne neemt een hap van het vlees en sluit haar ogen. ‘Verrukkelijk! Joh, wat is dit lekker.’ Ze eten in stilte, tot Suzanna haar keel schraapt. ‘Nelis?’ vraagt ze voorzichtig.
‘Ja?’
‘Dat van vanmiddag. Had je dat van tevoren bedacht?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, met dat een twee drie vier vijf?’
‘Oh dat. Nee, dat kwam zomaar in me op. Maar ik had er wel eens een beetje over gefantaseerd. Hoe vond jij het?’
‘Spannend,’ zegt Suzanna zacht.
‘Ja? Wat vond je spannend?’
‘Dat ik geen kant meer op kon. Het voelde heel raar. Ik vond het eng, want ik wist dat je iets geks met me ging doen en toch voelde ik me veilig.’
‘En dat een twee drie vier vijf?’
‘Ja, ook. Toen ik op mijn buik lag en je op mijn billen sloeg. Ik werd er opgewonden van. En van je fluisterstem ook. Dat wist ik niet van mezelf. Hoe vond jij het?’
‘Opwindend.’ Zwijgend drinken ze hun wijn.
‘Nelis?’
‘Hmm?’
‘Toen we daarna vreeën, hè?’
‘Ja?’
‘Toen kwam ik heel erg.’
‘Echt?’ Kornelis kijkt haar belangstellend aan.
‘Ja, omdat het zo spannend was. Net als in mijn fantasie.’
‘Wat voor fantasie?’
‘Die heb ik je nog nooit verteld. Ik heb hem al heel lang.’
‘O?’
‘Als klein meisje had ik een keer een enge droom. Over dat ik alleen in een donker bos was.’
Kornelis trekt een wenkbrauw op. ‘Ja?’
‘Ja. En later heb ik daar verder over gefantaseerd.’
‘O?’ Hij fronst en zijn tweede wenkbrauw kruipt ook omhoog.
‘Zal ik hem vertellen?’
‘Je zal wel moeten, want nu ben ik hartstikke nieuwsgierig.’
*azulejo’s kleurige, geglazuurde tegeltjes
xx
4. Het bos met de ogen en de oren
Foto gevonden op welke.nl, gedeeld door Peva
‘Oké dan,’ Suzanne doet haar ogen even dicht en haalt diep adem. Dan kijkt ze Kornelis recht in zijn ogen. ‘Ik ben in een bos met donkere bomen. Aan de stammen zitten allemaal oren en op de grond zijn allemaal ogen. Alles kraakt en het hele bos giechelt. Er landt iets groots en donkers op een holle boomstam recht voor me. Het is een grote uil. Hij kijkt me doordringend aan en wenkt me met een vleugel.
Op blote voeten loop ik naar hem toe op het verende mos. Ik struikel en val voorover. Als ik op de grond lig, hoor ik geritsel. Overal zachte voetstappen om me heen. Van alle kanten komen er grijnzende, felgekleurde beestwezens op me af. Verstijfd van angst lig ik op de grond. Ze trekken aan mijn kleren. Mijn rok gaat omhoog. Ik voel overal klamme handjes. Ze betasten me. Ik wil gillen, maar er komt geen geluid. Dan voel ik een koude wind over mijn billen. Een man, met een hoofd zonder gezicht en handen als kolenschoppen, tilt me bij mijn heupen omhoog. Ik voel hem van achteren in me komen. En dan kom ik meestal klaar.’ Het is even stil. Suus houdt haar adem in.
Kornelis beweegt niet, maar kijkt haar met grote ogen aan.
‘Meestal? Dus het gebeurt vaker?’
‘Ja.’
‘Als je alleen bent?’
‘Ja. Maar ook weleens als ik met jou ben.’
‘Als je met mij bent?’
‘Ja.’
‘Dus je doet het met die kolenschoppen terwijl je met mij bent?’ Zijn stem gaat omhoog.
‘Ja. Soms wel.’
‘Súús! Ga je schamen in een donker hoekje!’ Suzanna wordt vuurrood. Kornelis schiet in de lach om haar reactie.
‘Als we straks in het hotel zijn, zal ik je een ander aftelversje leren: een, twee, drie, vier, vijf, de slagroom die moet stijf. Zes, zeven, acht, negen, tien, wie ogen heeft kan zien. Wie oren heeft kan horen. Dat is drie maal tien. En dat allemaal op je blote billen!’ Hij grinnikt bij het vooruitzicht.
Suzanna slaat haar ogen neer en kijkt voor zich uit naar het tafelkleed. Dan streelt ze zijn rechterhand.
‘Nelis?’
‘Ja lief?’
‘Zullen we zo weer naar onze kamer gaan?’
‘Heb je daar zin in?’
‘Ja.’
‘Nog even een toetje?’
‘Goed.’
Kornelis kijkt op de menukaart. ‘Aardbeien met ijs en slagroom? Lijkt je dat wat?’
‘Mmm, slagroom. Ja, dat lijkt me heerlijk.’
Bron: Stefan Keller op Pixabay
5. Middeleeuwse porno en achterlijke folklore
Als Kornelis en Suzanna de volgende ochtend terugkomen van een wandeling over het Rossioplein, houdt de receptionist hen staande.
‘You have mail.’ Verbaasd neemt Kornelis de envelop aan.
‘Van wie kan dat nou zijn?’
Op hun kamer scheurt hij de envelop open.
‘Een briefje van Antas. Zal ik hem voorlezen?’
Suzanna knikt. ‘Doe maar.’
Beste vrienden,
Heb ik te veel gezegd over Lissabon? En over Avenida Palace? Is de lounge niet van een onovertroffen grandeur? Bevalt die superior room? Jullie hebben vast al geproefd van dat copieuze ontbijtbuffet. Is het niet verrukkelijk wat ze hier met amandelen en honing doen?
Voor vanmiddag staat het Museu Nacional de Arte Antiga op het programma, want een beetje cultuur maakt het leven minder zuur. Daar hangt één van mijn topfavorie-ten: de verzoekingen van onze brave stadsheilige Antonius. Een wereldberoemd drieluik van Jheronimus Bosch. Die verzoekingen, daar gaat het om. Dat is het volle leven. Jheronimus kon er voor zijn fatsoen niet onderuit om die kwezel van een Antonius als dekmantel te nemen, maar in werkelijkheid is dit gewoon middeleeuwse porno.
Als afsluiter vandaag stel ik ‘Pensão Amor’ voor, in de oude hoerenbuurt Cais de Sodré. Dit was vroeger een goedkoop pension, met kamers die per uur werden verhuurd aan prostituees en hun klanten om een ‘kort moment van liefde’ te kunnen beleven. Die zeelui hadden het goed bekeken; in elk stadje een ander schatje. Tegenwoordig is het een van de populairste bars van Lissabon, waar van alles te beleven is. Een tipje: bezoek vooral de erotische boekwinkel. Wie weet, leer je er nog wat. Over leren gesproken; ze hebben daar ook een prachtige goudgedecoreerde zaal waar gepaaldanst wordt, of is het waar de palen dansen? Ach, weet je, een van mijn motto’s is: niet zo verbaal, gebruik een paal en dat kun je allemaal oefenen. Misschien iets voor Suus?
Suzanna fronst haar wenkbrauwen en tuit haar lippen: ‘Nou zeg, wat denkt ie wel?’
Kornelis schiet in de lach. ‘Tja, dat kun je toch verwachten van zo’n man die met granaatappeltjes strooit? Het is trouwens maar een idee hoor, je hoeft je er niks van aan te trekken.’ en hij leest verder.
Lissabon, tram 28, Bron: Pixabay – Contratempo
Morgen overdag kunnen jullie een tochtje maken met Tram 28. Tipje: je kunt het beste vroeg in de ochtend opstappen op Praça Martim Moniz. Dan heb je geen last van rijen toeristen. Je kan er de hele stad mee doorkruisen en overal uitstappen, lekker rondkijken en weer opstappen met hetzelfde ticket. Stap vooral ook uit in Alfama, de oudste wijk van Lissabon, waar de Fado is ontstaan. Hier geen Sangria, maar wel Amalia (zo fijn als het rijmt, vind je niet?), want het huis van Amalia Rodrigues, de beroemdste Fadozangeres ever, is nu een museum.
En omdat ik weet dat jij van een wijntje houdt Kornelis, raad ik je aan om in een van de piepkleine ginjabarretjes een kersenlikeurtje, te proeven. Er zit er eentje vlakbij, om de hoek van het Rossio, A Ginjinha. Hartstikke lekker. De Lisboetas slaan het drankje in één keer achterover. Saúde! Het zijn kleine shotjes, maar eentje is genoeg, want als de Ginja in je benen zakt, kun je de rest van de dag wel vergeten.
Kornelis kijkt even op van de brief: ‘Dat lijkt me wel wat, zo’n kersenlikeurtje en jij vindt dat vast ook wel lekker.’
Suzanna knikt. ‘Lekker zoet, dat lust ik wel. Wat heeft Antas nog meer?’
‘Wacht, ik lees verder.’
Tot slot heb ik voor morgen ook nog de Santa Justa lift voor jullie op de rol staan. Justa. Ook weer zo’n roomse tuttebel. Ik word er niet goed van. Zelfs een drol wordt hier nog naar een heilige vernoemd. Aan de andere kant, die achterlijke folklore heeft ook wel zijn charmes en het is goed voor de business. Die lift verbindt de benedenstad Baixa met de bovenstad Bairro Alto. Je loopt het Rossioplein over in de richting van de Taag en dan ben je er al. Als je hem ’s avonds neemt, heb je een schitterend uitzicht over de zeven verlichte heuvels. Hij wordt bediend door Garon, een oude doofstomme man. Geef hem vijftig euro, dan laat hij je iets bijzonders zien. Dat is inclusief consumpties. Absoluut de moeite waard!
Groet, Antas
xx
6. De verzoekingen van Antonius Abt
‘Moet je zien, allemaal monsters op vissen en in bootjes,’ zegt Suzanna, terwijl ze naar het schilderij turen. Op het middenpaneel zien ze mensen met varkenskoppen en zonder hoofd en duivelachtige beesten. Op de achtergrond staat een stad in brand. ‘Kijk daar, die monnik links, die door de lucht vliegt op de buik van een pad. Dat moet Antonius zijn. Een duivel valt hem aan. Raar hoor, hij zit ook op zijn knieën in het midden voor die halve toren, naast die dame met dat schaaltje, tegenover dat hoofd met beentjes. En bij die naakte vrouw rechts, in die holle boomstam rechts, zit hij op een muurtje. Daar kijkt hij naar een tafel met naakte mensen als poten. Begrijp jij er iets van?’ vraagt Suzanna.
‘Nee,’ zegt Kornelis, ‘maar Jeroen Bosch kan in ieder geval nog beter fantaseren dan jij.’
Een luidruchtig groepje toeristen met een gids verdringt zich voor het schilderij. Met een air alsof het hele museum van hem is, steekt de gids, in een soort steenkolenengels en op schoolmeesterachtige toon, zijn verhaal af. Kornelis en Suzanna gaan tussen het groepje staan en luisteren mee naar wat hij vertelt.
‘We staan hier bij de verzoekingen van de Heilige Antonius Abt, een meesterwerk uit 1505 van Jeronimus Bosch. Jeronimus, of Jeroen, Bosch leefde van 1450 tot 1516 in de Nederlandse stad Den Bosch. Verder weten we bijna niets van hem.’
‘Nou,’ fluistert Kornelis tegen Suzanna, ‘híj weet verder niets van hem, maar er is wel degelijk meer van Jeroen Bosch bekend dan alleen zijn naam, de stad en de jaren waarin hij leefde.’
Suus geeft hem een duw. ‘Stil nou, ik wil dit horen.’
Kornelis haalt zijn schouders op. ‘Dan niet, just saying.’
‘De Heilige Antonius werd vaak afgebeeld met vuur. Vandaar dat u hier een brandende stad ziet. Vuur was destijds natuurlijk hèt symbool van de hel, maar in de middeleeuwen werd ook tot Sint-Antonius gebeden om genezing van het Sint-Antoniusvuur. Die gevreesde ziekte werd veroorzaakt door het eten van roggebrood dat besmet was met moederkoorn en begon altijd met hallucinaties en vlagen van krankzinnigheid. En omdat zijn schilderijen zo angstaanjagend hallucinatoir zijn, vermoeden sommige geleerden dat Bosch zelf ook aan die ziekte geleden heeft. Bij deze ziekte werd het vlees op de botten van de van de zieken zwart en ging rotten. Vaak moesten vingers, handen en soms zelfs armen, benen en geslachtsdelen geamputeerd worden. Daarom schilderde Bosch hier op het middenpaneel een geamputeerde voet. En dat voert ons naar de iconografie van het schilderij, de betekenis van de beeldtaal die Bosch gebruikt.’
De gids loopt tussen de toeristen door naar het schilderij en draait zich dan om naar zijn publiek. Theatraal heft hij een vinger. Kornelis schiet in de lach. ‘Jemig, kan het nóg dramatischer?’
‘Dit schilderij geeft ons een waarschuwing mee, die nog even actueel is als in de middeleeuwen. Het thema van deze triptiek is de mens die ten onder gaat aan zijn verleidingen. Wij zijn allemaal zotten en narren op weg naar de folteringen van de hel. En Bosch zegt hier: wees verstandig, neem een voorbeeld aan de zelfbeheersing van Antonius. De duivel probeert hem op verschillende manieren te verleiden en dat lukt hem niet. Maar onthoud dat die duivel ook in jou zit. Hij is de mateloze begeerte die je soms voelt voor dingen of voor mensen. En natuurlijk kun je het risico nemen om je te laten gaan, maar de afloop zou wel eens fataal kunnen zijn.’
Jeroen Bosch – De verzoeking van de Heilige Antonius (ca. 1450-1516). Bron: Wiki Commons
xx
7. Omgekeerde trechters en mosselschelpen
Kornelis trekt Suzanna even tegen zich aan. ‘Zelfbeheersing, mateloze begeerte, de man weet niet waar hij het over heeft. Dat is toch niet meer van deze tijd? Hoezo actueel thema? Hel en verdoemenis met fatale afloop? Schei toch uit asjeblieft.’
‘Och,’ zegt Suzanna, ‘die man doet ook maar zijn werk. En hij heeft het verhaaltje duidelijk uit zijn hoofd geleerd. Ik bedoel, hij is wel theatraal en ik heb wel betere gidsen gehoord, maar ik vind het toch allemaal wel interessant om te horen.’
Bron: Pinterest signsoftime.nl
‘Zoals jullie kunnen zien,’ vervolgt de gids zijn betoog, ‘gebruikt Bosch in dit schilderij, en in al zijn andere schilderijen trouwens, allerlei beeldtaal waar zijn tijdgenoten mee vertrouwd waren, maar wij in de verste verten niet meer. In feite schilderde hij de schuttingtaal van de middeleeuwen.’ De gids kijkt zijn groepje veelbetekenend aan. Kornelis snuift onhoorbaar.
‘Volgens het verhaal zwoer Antonius, voordat hij Abt werd, de aardse geneugten af en leefde hij twintig jaar als kluizenaar in de Egyptische woestijn. En al die tijd kwam de duivel hem in verschillende gedaanten op de proef stellen. Bovendien is er een middeleeuws spreekwoord dat zegt: “Als de duivel zelf niet kan komen, dan stuurt hij een bode.” Op het linker paneel ziet u zo’n bode. Een vogel op schaatsen met een omgekeerde trechter op zijn kop. Op zijn jas zit een wapenschildje met de letter A. De betekenis van die A is nog duister, net als de brief die hij in zijn snavel heeft. Maar veel symbolen zijn wel bekend. Het ijs staat voor de hel. De schaatsen geven aan dat we ons op glad ijs begeven als we een scheve schaats rijden. De omgekeerde trechter is het symbool van bedrog en ketterij, maar hij heeft ook de vorm van het ongeremde mannelijk geslachtsorgaan. Een vogel voorspelt vaak iets slechts. De uil bijvoorbeeld betekent erotische verlokking, maar hij wordt ook wel gezien als een vals dier, omdat vogelaars uit die tijd een uil gebruikten om andere vogels te vangen.’ Belangstellend buigen de toeristen zich naar het rood gejaste dier.
‘Maar er is meer. Onkuisheid, ofwel de begeerte des vlezes, was -volgens het geloof- een doodzonde. Door zijn geest met onkuise gedachten te vergiftigen, maakte de duivel Antonius slapeloos. Hij nam de gedaante aan van een verleidelijke vrouw om begeerte in Antonius op te wekken en hem tot ontucht te verleiden. Hier rechts wordt Antonius verleidt door een naakte vrouw, die in een holle boom staat. De holle boom was bij de alchemisten het symbool voor de dood en bij Bosch ook van het vrouwelijke geslachtsorgaan, evenals de geopende mosselschelp die u hier ziet, links van die dikbuik waar een dolk uitsteekt, een zogenaamde koppoter.’ De gids wijst naar de schelp die rechts van de tafel met de blote mensen poten ligt.
‘De duivel probeerde Antonius ook te verleiden tot dronkenschap en vraatzucht. Dit verbeeldt Bosch door de gedekte tafel met naakte mensen als poten. De gemijterde figuren met varkenskoppen, die u op het linkerpaneel ziet, symboliseren de hebzucht van de verdorven geestelijkheid uit die tijd. De louche zwarte figuur bij het altaar in de ruïne in het midden is de handlanger van Satan, de Antichrist.
En omdat Antonius al die tijd standvastig bleef weigeren zich te laten verleiden, stuurde de duivel tenslotte, onder hels lawaai, een heel legioen van demonen en heksen in de gestalte van wilde dieren op hem af. In de lucht en hier en hier,’ de gids wijst de verschillende plekken op het schilderij aan, ‘ziet u dierlijke gedrochten. Maar, zoals u in het midden ziet, bleef Antonius bidden en overwon hij het kwade.’ De gids loopt langzaam naar het volgende schilderij. De groep volgt hem en Kornelis en Suzanna blijven alleen achter.
‘In mijn fantasie,’ zegt Suzanna, ‘komt ook…’
‘Een uil en een holle boomstam en grijnzende beesten voor,’ vult Kornelis aan. ‘Ja Suusje, de grote Jheronimus had jou mooi door. Behalve dan die kolenschoppen. Zoiets pervers kan jij alleen verzinnen.’
xx
9. Santa Justa Elevator
‘Ik vond het een reuze goed idee van Antas,’ zegt Kornelis, ‘ik bedoel, we hadden hier maar twee dagen en op deze manier hebben we een groot deel van de stad kunnen zien.’
‘Zeker! En wat zijn die trammetjes leuk. Vooral dat stukje naar de bovenstad. Poeh, het leek net alsof de tram het niet zou redden. En zag je hoe die twee trams elkaar moesten passeren? Dat ze niet uit de rails liepen, vind ik nog steeds een wonder.’
‘Ach, dat zijn de conducteurs wel gewend, joh. Het is eigenlijk net als bij ons in de Leidsestraat in Amsterdam, daar moeten de trams ook op elkaar wachten om de straat door te kunnen.’
Gearmd lopen Kornelis en Suzanna in het licht van de straatlantaarns over het Dom Pedro IV plein naar de Rua de Santa Justa. De winkeltjes zijn al dicht, maar onder de caféparasols en bij de uitgestalde gebakjes van de pastelaria’s gaat het leven uitbundig door. Onderweg stoppen ze even bij het ginjabarretje dat Antas had aangeraden. Het kersenlikeurtje gaat erin als… een kersenlikeurtje in een chocoladebakje.
‘Mijn hemel, Nelis, wat lekker en het is helemaal niet zoet, eerder een beetje zuur en bitter. En het cupje is van chocola, zie je dat?’
‘Ja, ik zie het en ik proef het ook. Heerlijk hoor. Ik denk dat ik er nog eentje neem.’
‘Nee niet doen! Antas zei toch dat het meteen in je benen zakt? Ik voel het al in mijn knieën. Hoeveel alcohol zit daar wel niet in?’
Foto van BineHerzog – A Ginjinha
‘Nou ja, jij krijgt thuis al rode wangen als je maar naar een glas wijn kíjkt, dus dat zegt helemaal niks. En het is likeur, dus er zit op zijn minst 15% in, maar als ik het zo proef, en jouw reactie zie, denk ik dat hier zeker 20% in zit, als het niet meer is.’
‘Ik vind dat we het hier bij moeten laten. We gaan nog naar de Santa Justa lift en Antas zei dat er dan nog iets speciaals te zien is. Dus dan moeten we daar niet als twee dronken drellen aan komen lopen.’
‘Oké, maar als we vanavond teruggaan naar het hotel, wil ik hier nog wel een keertje langs.’
Ze lopen verder over het Rossio. Aan het eind van het straatje gaat een stenen trap omhoog naar de verlichte kolommen van de gietijzeren lift uit het industriële tijdperk. Als een enorme topzware vierkante paddenstoel verrijst hij tussen de huizen in de lucht. Bovenop de zes etages met neogotische spitsbogen staat een grote verlichte trans. Kornelis en Suzanna lopen de houten liftcabine in. In de hoek, achter een paar andere passagiers, staat de oude doofstomme man in een sjofel uniform. Wat aarzelend reikt Kornelis hem een briefje van vijftig euro aan. De man steekt het geld achteloos in zijn zak en start de lift.
‘Kijk daar,’ zegt Suzanna, als ze op de trans rond de liftschacht staan, ‘dat plein met die golvende mozaïekvloer. Dat is het Rossio. Dus ons hotel moet daar achter liggen.’
Via een van de spiraalvormige trappen klimmen ze nog hoger, naar het dak van de Santa Just lift. Een Melkweg van een miljoen twinkelende lichtjes ligt over de stad. Kleine lichtbundels van auto’s schuiven tussen de donkere daken over de plattegrond van Lissabon. Op de Taag vaart het verlichte kasteel van een cruiseschip en zelfs het schorre geluid van een scheepstoeter is even hoorbaar boven het nu fluisterzachte leven beneden.
Santa Justa elevator, eigen foto
‘Antas heeft gelijk,’ zegt Suzanna. ‘Wat een uitzicht. Adembenemend.’
‘Ja, erg mooi, maar hadden we niet net als iedereen gewoon een kaartje kunnen nemen? Waarom moesten we van Antas die man vijftig euro geven?’
‘Antas zegt zoiets niet voor niks. Er komt vast nog wel iets bijzonders.’
En daar heeft Suzanna gelijk in. Want als ze samen met de andere passagiers willen uitstappen, houdt de oude man ze met zijn arm tegen. Hij wenkt een jongen, die de bediening overneemt. De lift zakt ondergronds verder en stopt ergens in het donker. Suzanna voelt tintelingen door haar lichaam lopen. Ze lopen achter de oude man aan door de machinekamer, waar grote, groen geschilderde elektromotoren de staalkabels van de elevator aandrijven. De oude verdwijnt door een klein deurtje een donkere tunnel in, die slechts verlicht wordt door een paar kale peertjes. Kornelis en Suzanna lopen hem hand in hand achterna. Een eind verder opent de man een andere deur en wenkt ze naar binnen. Er is niets anders te zien dan eenzelfde duistere gang, maar nu echoën flarden gedempte muziek ze tegemoet tegen de wanden van het donkere portaal.
xx
10. Welkom aan boord (18+)
Wachtwoord kun je hier opvragen
x
x
x
x
x
xx
11. De bar (18+)
Bron: DirkXii op pixabay
Wachtwoord als bij hoofdstuk 10
x
x
x
x
x
12. Eerst vergelijken, dan pas kiezen
Antas schenkt de champagneglazen vol.
‘Stelletje hypocrieten,’ fulmineert hij verder. ‘Iemand fijn christelijk afbranden en zelf een borrel uit een theekopje drinken.’
‘Wind je niet zo op man,’ zegt Suzanna. ‘We drinken niet allemaal uit een kopje.’
‘Neem nou het huwelijk,’ vervolgt Antas, die in het vuur van zijn betoog niet luistert naar wat Suus te vertellen heeft, ‘hoe lang is het nou al geleden dat jullie elkaar trouw tot in den dood beloofd hebben?’
‘Vijfentwintig jaar,’ zegt Kornelis, ‘op de kop af. Daarom zouden we die reis naar Ecuador maken. Maar dat ging dus niet door, omdat jij…’
‘Ach jongen, wat is daar nou aan? Twintig uur vliegen om naar een paar ingehuurde indianen met kralenkettinkjes van de HEMA te koekeloeren. Kijk liever om je heen. Hier beneden is pas echt iets te beleven. Kom, we nemen er nog een. Zum Wohl!’ Hij heft zijn glas. ‘En zijn jullie nog steeds verliefd op elkaar?’
‘Zeker. Ik houd van Suzanna. Ze is mijn vrouw.’
‘Natuurlijk. Kornelis is mijn alles.’
‘Zo natuurlijk is dat niet. Na vijfentwintig jaar is het meestal een en al sleur. Als het niet te indiscreet is, zijn jullie nooit vreemdgegaan?’
‘Ja,’ zegt Suzanna, ‘ik bedoel, heel indiscreet. Nee, bedoel ik. Moet dat dan?’
‘Ook nooit aan gedacht?’
Met enige moeite herinnert ze zich de man met de kolenschoppen. ‘Als je het zo nodig moet weten, ik heb er wel eens over gefantaseerd.’
‘Ah. Gefantaseerd. Lekker veilig. Bang voor het echte werk hè? Net als de rest.’ Antas schenkt de glazen nog eens tot de rand vol. ‘Cheers vrienden. En hoe weet je dan zo zeker dat Kornelis jouw alles is? Als je geen vergelijkingsmateriaal hebt, kun je ook niet kiezen.’ Suzanna kijkt hem met open mond aan. De champagne begint in in haar benen te zakken. ‘Als ik Kornelis was…’
‘Moge God…god dat ver…verhoeden,’ zegt Kornelis met dubbele tong, toch nog ad rem. Antas laat weer een bretel knallen.
‘Als ik Kornelis was, mocht je naar bed met elke man die je wilde. Als je dan voor een ander zou kiezen, vind ik dat alleen maar zielig voor je. Maar dat zou je niet doen, want ik ben de beste.’
‘Nnou… ik mm moet zeggen, daar zit wel wat in,’ zegt Kornelis. ‘the… theoretisch dan.’
Suzanna probeert haar ogen scherp te stellen op Kornelis.
‘Nelis, mag ik zelf ook nog bepalen wat ik wil?’
‘Van mmmij wel,’ zegt Kornelis, ‘maar dan dan moet je verder niet zeuren. Dan ga ik… ik… ik ook mijn gang.’
‘Precies,’ zegt Antas met een klein lachje, ‘vrijheid, blijheid.’ Hij kijkt op zijn horloge. ‘Vrienden, wat een enorme pech. Paradijs moet als de bliksem weg. Over een paar uur vlieg ik weer naar ons kikkerlandje. Jullie pakken morgen de shuttle van Avenida Palace naar het vliegveld en in Madeira haalt mijn goede vriendin Bellia jullie op.’ Hij wenkt Garon, die in een hoek van de bar zit te wachten. ‘Garon brengt jullie thuis,’ dan schudt hij Kornelis de hand en kust Suzanna vaarwel, ‘dag schatten!’ en hij verdwijnt in de menigte.
‘Gg… goed, dan dan gaan wij ook mm… maar,’ zegt Kornelis.
x
13. Een kille tocht (18+) Wachtwoord als bij hoofdstuk 11.
*************************************
Dit was de laatste aflevering van deel twee, Het Volle Leven.
De delen drie en vier, waarin Kornelis en Suzanne nog meer avonturen beleven op Madeira en uiteindelijk van een koude kermis hopelijk toch weer thuiskomen, zijn nog in bewerking.
Vanaf november 2019 heb ik waarschijnlijk weer afleveringen af die horen bij deel drie. Tot die tijd blog ik lekker door met mijn andere blogsels.
*************************************