Arend voerde altijd de boventoon, maar zong zo vals als een kraai. Gelukkig was een kort lied gauw gezongen, maar de snaar om hem een ander lied te laten zingen, mocht men niet aanroeren. Die was erg gevoelig, want Arend speelde eerste viool, had veel noten op zijn zang en zong geen toontje lager.
Diederik zorgde voor de vrolijke noot. Ook niet altijd even gepast, maar hij viel tenminste niet uit de toon. Ook was hij altijd bereid om een andere toon aan te slaan. Daarmee vond hij veel weerklank bij de andere leden van het gezelschap.
Joris ging meestal piano aan. Hij vond dat je de snaren niet te sterk moest spannen en zeker niet moest dansen voordat de fiedel ging. Niet iedereen wilde immers naar andermans pijpen dansen, er waren ook mensen die liever op de grote viool speelden.
Mike zong nooit twee liedjes voor één cent en maakte direct korte metten met liedjes van verlangen. Bovendien wist hij dat de snaar breekt als je hem te sterk aantrekt.
Als team had de groep een goede klank. Men zette dan ook alles op haren en snaren om het doel te bereiken dat zij zich gesteld hadden; de sterren van de hemel spelen tijdens het zingen van het hoogste lied. Ze waren bereid alle registers open te trekken, zelfs als ze daarvoor Jan hars op de strijkstok moesten geven. Dus vertelde Mike aan Arend dat er wel muziek in zat, maar dat hij detoneerde.
Arend roerde meteen de trom en sloeg een hoge toon aan; dat had hij nog nooit op de viool horen spelen; hoezo weer hetzelfde liedje? Het klonk juist als muziek in zijn oren. Zag Mike de wereld voor een doedelzak aan? Kom nou; geen fluit, geen dans!
En dat was het einde van het liedje.
Mooi gedaan zeg! Of, eh, goed ‘gecomponeerd’, bedoel ik…!
Dank je
Wat een leuke WE. Als ze allemaal tegelijk spelen ben ik heel benieuwd wat een kakofonie aan geluid dat teweeg brengt.