Rosa worstelde zich door haar middelbare schooljaren. Gedreven probeerde ze haar ouders tevreden te stellen door uit te stijgen boven hun arbeidersmilieu, maar tegelijkertijd waakte ze er zorgvuldig voor dat ze er wel in bleef passen. Ze mocht zich natuurlijk ook niets gaan verbeelden. Het was een bijna onmogelijke opgave, die Rosa zichzelf oplegde, waardoor ze geen tijd overhield om zich af te vragen wie ze nou eigenlijk echt was, of wat ze wilde met haar leven. Leven deed Rosa ’s nachts, in haar dromen, waar geen verplichtingen drukten en waar ze niet constant op haar hoede hoefde te zijn om te voorkomen dat ze in een van beide milieus door de mand viel. Pas ’s nachts voelde Rosa zich gelukkig, ook al betekende dat eindeloos veel lopen en zoeken en zeulen met een of meer kleine kinderen. Want die droomde ze er altijd bij.
Tegen de tijd dat Rosa twintig was, en tot haar stomme verbazing in haar daagse leven had besloten om te trouwen, had er zich in haar dromen een opmerkelijke verandering voorgedaan. De grote gebouwen waarin zij zich bevond, werden regelmatig gebombardeerd. Vanwege het instortingsgevaar moest Rosa altijd zo snel mogelijk maken dat ze wegkwam. Dat lukte nooit meteen, omdat ze over stapels brokstukken heen moest klimmen en, zoals altijd, de uitgang niet kon vinden. Terwijl ze moeizaam haar weg zocht, kwam ze onderweg ritsen huilende kinderen tegen, die ze met zich meenam en op een binnenplaats in veiligheid bracht. Vaak kon ze de kleintjes met hun ouders herenigen, maar er was altijd een baby of peuter bij die door niemand werd opgeëist. Rosa nam dat kind dan onder haar hoede en zeulde het mee de straten door, op zoek naar… Ja, naar wat eigenlijk? Of naar wie? Dat wist ze nooit helemaal zeker, maar dat er iets moest zijn, was wel duidelijk. Ze herkende de straten waar ze doorheen liep en de winkels waar ze langs kwam, en ze wist dat de brug waar ze overheen moest, uit zou komen op een groot plein dat omgeven was door hoge galerijen. De naam van de stad was haar ontschoten, maar dat was niet belangrijk.
Er was nooit een volwassene te zien – alleen kinderen. De baby op haar arm woog zwaar. Een andere keer duwde ze het voor zich uit in een wagentje. Soms fietste er een kleuter naast haar op een driewielertje, dan weer was het ineens wat groter en stond het op rolschaatsen.
Wordt vervolgd
Ik meen eens gelezen te hebben dat kinderen in je dromen staan voor je eigen kind-verleden. Dat zou betekenen dat ze emotioneel probeert te redden wat er te redden valt maar dat er toch een gat overblijft dat niet te stoppen valt. Ik vraag me af of dat kind niet steeds meer gaat wegen. De droom wordt hier heftig neergezet. Zo erg droom ik (zover ik mij herinner) niet. Vaak zijn mijn dromen een beetje avontuurlijk. Uiteraard droom ik ook vaak over mijn werkzame leven. Kennelijk ben ik heel kritisch op mezelf in dromen want meestal heb ik daarin het idee dat ik niets kan en niets weet. Dromen kunnen je minderwaardigheidscomplexen genadeloos neerzetten.
Je eerste opmerking slaat de spijker op zijn kop, maar het kind gaat niet steeds zwaarder wegen. Integendeel, het verdwijnt langzamerhand in de droom.
Benieuwd…
Wat mooi…
Bijzonder om overdag en ’s nachts in twee zo verschillende werelden te leven.