Toen Rosa wat meer aandacht ging besteden aan de inhoud van haar dromen, was ze de dertig al ruim gepasseerd en op veel punten vastgelopen in haar leven overdag. Ze was nog steeds getrouwd en had inmiddels drie kinderen. Ze werkte als ambtenaar bij de Gemeente, haar huwelijk sleepte zich voort en zij … ach, zij had haar automatische piloot, waardoor ze overdag in een soort roes kon leven, zonder dat ze achteraf precies kon zeggen wat ze zoal gedaan had. Ze deed onmiskenbaar veel en kon het nauwelijks aan, maar ze ging door. Rosa leefde ’s nachts op, in haar dromen, die haar inmiddels erg vertrouwd waren en waarin ze de loop van de gebeurtenissen min of meer kon voorspellen.
In die dromen probeerde ze nog steeds te ontsnappen, sjouwend met een klein kind. Ze doorkruiste de straten tot ze de gebouwen weer had gevonden waar ze zijn moest. Dat waren al lang niet meer de prachtige scholen en universiteiten met hun hoge leslokalen, want die waren platgebombardeerd en niet opnieuw opgebouwd. In plaats daarvan kwam ze terecht in bouwvallige hotels en lugubere pensions, in tweederangs buurten, waar ze constant door ongure types achterna gezeten werd. En altijd was daar dat ene kind. Een jaar of drie was het. Nu eens leek het op haar dochter, dan weer op haar jongste zusje of op de dochter van dat zusje. Het kind zag er verwaarloosd uit. Het was sterk vermagerd, liep in vodden, op blote voeten en met ongekamd haar. En het hoorde bij Rosa. Het was niet bij haar weg te slaan! Niet dat Rosa dat ook maar een seconde overwoog, want ze voelde zich sterk verantwoordelijk voor dat kleine meisje, dat zo overduidelijk in de steek was gelaten en waar niemand anders naar omkeek.
Na haar scheiding, die lang en heel vervelend was geweest, zat Rosa jaren op de bank. Uithijgen, noemde ze het zelf. In haar vrije tijd deed ze niets liever dan zitten en televisie kijken. Vooral Amerikaanse sitcoms vond ze heerlijk, want daar viel ze snel bij in slaap. En dan leefde ze bij de gratie van haar dromen. Ze dwaalde weer door gangen en over pleinen, reed op fietsen, in auto’s of zelfs in vrachtwagens, over straten die haar vaag bekend voorkwamen. Bij bruggen lette ze extra op; misschien kon ze er overheen. Dat was haar al die tijd nog niet gelukt, wat ze ook geprobeerd had. Zodra ze een brug naderde, kreeg ze de trappers niet langer goed rond, of viel de motor uit. Stapte ze uit en ging ze lopen, dan kwam ze tot het hoogste punt en zag ze de omgeving waar ze heen wilde. Jammer genoeg schrok ze op dat moment altijd wakker.
Wordt vervolgd
Ik zoek een term om u iets te vertellen.
De muziek term staccato komt het dichtstbij.
Alsof u met uw zinnen het ‘lostrekken’ van niet vloeiende droomgedachten weergeeft.
U heeft gelijk – de droom komt hortend en stotend – is er dan weer wel en vervolgens weer niet – springt van de hak op de tak. Niet alleen is deze mevrouw sociaal onhandig, waardoor ze overdag moeite heeft met het leven, ook het dromen gaat haar moeizaam af. De zinnen weerspiegelen dat. ‘Lostrekken van niet vloeiende droomgedachten’ vind ik mooi gevonden.
Ik ben al benieuwd naar het vervolg