Maar alweer terug van weggeweest. Ik was met mijn familie een weekje in/op Gran Canaria, op/in/tussen/vlakbij Playa del Inglés. Wij hadden huisjes in een hartstikke leuk kleinschalig parkje. En we dachten dat het wel mee zou vallen met de wisselende ervaringen die wij van alle kanten te horen kregen.
Helaas bleek het (echt leuke en goed onderhouden) parkje te liggen midden tussen enorme torenflats en stonden, tot in de verre omtrek, alleen maar vakantieflats. Een resort in een vakantieresort dus. Geen fatsoenlijk Spaans huis in de verre omgeving. Lang verhaal kort; voor wat Spaanse cultuur en natuur hoef je daar niet heen. Het geheel lijkt uitsluitend opgetrokken om met name middelbare en oudere Engelse en Duitse toeristen te vermaken. Er wordt slechts gebakken op het strand, flink bier getapt in gemütlichen Deutschen Bars met veel (héél veel) gezang en grappen door goed geklede travestieten (best aardig trouwens).
Verder wordt er vooral veel (héél veel) voetbal gekeken door Engelsen, met navenant gebrul bij elk doelpunt. Veel restaurants hebben dezelfde, ik denk wel dertig jaar oude, kaart met plaatjes van gerechten die ze niet serveren, maar wel iets dat erop lijkt.
Volgens Wikipedia is Playa del Inglés (Spaans voor “strand van de Engelsman”) een plaats aan de zuidkust van het eiland Gran Canaria. Playa del Inglés maakt deel uit van de gemeente San Bartolomé de Tirajana. De plaats is bekend om haar lange strand en de uitgestrekte zandduinen. Het zand hiervan is afkomstig van de Sahara. Langs dit strand vindt men talloze hotels, restaurants en cafés. Samen met andere badplaatsen als San Agustín en Maspalomas vormt Playa del Inglés het toeristische hart van Gran Canaria. In 2002 woonden er 17.158 personen; dit aantal groeit nog altijd.
Ik vraag me dan af wat groeit er nou precies? Is dat het aantal toeristen dat daar woont en nog steeds groeit, of heeft Wikipedia het over de autochtone inwoners? Want, mijn hemel, Playa des Inglés bestaat alleen maar uit hotels en vakantieparken. Daar woont geen enkele autochtoon meer; die werken er alleen.
Maar een weekje met familie is altijd leuk, dus nadat wij van onze verbijstering waren bekomen, hebben wij er het beste van gemaakt. De huisjes waren ruim en volledig ingericht, al bleek de ingebouwde airco niet inbegrepen bij de huurprijs: daar vroegen ze bij de receptie nog eens 15 euro apart per dag per huisje voor, anders kreeg je geen afstandsbediening. Beetje raar in een land waar de zon het hele jaar meer dan 30 graden warmte verspreidt. Het park was erg rustig, had een fijn, langgerekt zwembad, een speeltuin en een minigolf voor onze kleinste reizigster (nog net geen vier jaar oud). En het geserveerde ontbijt dat wij hadden bijgeboekt, was helemaal niet slecht.
Tussendoor wandelden wij naar een tapasrestaurantje voor de lunch en, na een heerlijke siësta, zochten we ’s avonds een restaurant waar vooral Spaanse mensen aten: dan weet je zeker dat het eten goed is.
De laatste twee dagen brachten we overdag door in Puerto de Mogán, ofwel het Venetië van de Canarische Eilanden. En daar was onze broodnodige Spaanse cultuur: witgekalkte oude visserijwoningen, met felgekleurde kozijnen, aan een oude haven. Leuke pleintjes, echte winkels, géén hoogbouw en een ontzettend gezellig cirkelvormig strandje in een baai. Er kwamen ook gewone Spaanse families met kinderen, wat voor onze kleine urkedurker natuurlijk extra leuk was.
Ik zal niet meer klagen over Zeeland, minstens zo toeristisch (bij de zee).
Tja, volgens mij is het tegenwoordig overal wel druk. Maar Zeeland is even buiten de kust nog wel steeds erg mooi (en vooral rustig).
Ik vond het overal druk Joke, alleen de laatste 2 dagen werd het pas rustiger, buiten de kust