Ik mag als eerste kiezen. Blij loop ik naar de blokkenhoek. “Nee,” zegt juf, “alleen als de jongens niet met blokken willen, mogen de meisjes. Meisjes kiezen de poppenhoek. Dat is ook leuk.” Ik schud mijn hoofd. Ik heb zelf poppen en die zijn stom. Ik ga liever spelen of een boekje lezen. Ik heb ook blokken, maar geen grote om bruggen te bouwen en huizen zo groot als ikzelf. Tranen springen in mijn ogen. Ik bijt op mijn onderlip.
Juf zegt dat ik mag schilderen op de ezel. Schoorvoetend loop ik naar het keukentje. Ik doe een plastic schort voor, pak penselen en verf, en een jampot met water.
Intussen ligt mijn schilderstuk als een dweil op de grond. Met grote ogen kijk ik naar het krijsende kind. Ze staat nu op mijn werk te stampen: “Jouw schuld!” huilt ze.
Een harde hand in mijn nek. Ik probeer los te komen, maar juf pakt mijn arm en sleurt me naar de deur. “Naar buiten”, zegt ze boos, “kinderen die de boel op stelten zetten, kunnen we niet gebruiken!” De deur sluit met een harde klap. Ik duik tussen de jassen aan de kapstok. Tranen stromen over mijn wangen, uit mijn neus lekt snot. Ik veeg het weg met mijn mouw. Ik wil niet meer naar school. Waar is mijn moeder?
Zo beeldend geschreven dat ik plaatsvervangend stampvoet en op zoek ga naar een tissue om de tranen te drogen….