Bouwen met taal

Jokezelf over gisteren, vandaag en morgen

Waar woont u, mevrouw?

ik haat schelden

Plaatje van school tegen schelden.

Fietsen
Binnensmonds scheldend op zijn vrouw Ella, die hem deze keer niet met de auto naar Amsterdam kan brengen, fietst Gerard met trage benen richting het station. Altijd hetzelfde liedje, als ik eens iets nodig heb, kan het niet. Ze wist verdorie dat ik vandaag naar Amsterdam moest, net als vorige week en de week daarvoor. Ze had toch ook een andere dag naar de sauna kunnen gaan met haar vriendin? Alsof dat zo belangrijk is. Luid rinkelend passeert Gerard drie naast elkaar fietsende meiden. Schaterend gaan ze aan de kant. Stomme pubers! Weten nog steeds niet dat ze achter elkaar moeten rijden als het zo druk is. Met gebogen hoofd fietst hij verder. Onder schel getoeter, rijdt een scooter hem rakelings voorbij. De fiets, veel te klein voor Gerards lange benen, begint te slingeren.
“Hé, kun je niet uitkijken?”
De scooteraar kijkt niet om, maar steekt zijn middelvinger op. Gerard krijgt de fiets weer onder controle en rijdt verder, mopperend op ‘gajes’ dat denkt dat de wereld van hen is.
Even voorbij de rotonde, slaat Gerard linksaf het Volle Waterpark in. Het is daar stukken rustiger dan op de directe route naar het station. Heerlijk, zo’n groene oase midden in de stad, zucht hij en hij geniet van de weldadige stilte. Maar dan schiet hem zijn afspraak weer te binnen. Die nieuwe commandant is niet goed bij zijn hoofd, dat ik naar de psycholoog moet, of dat ik anders ontslagen word. Wat een onzin. Ik wil geen persluchtmasker op, nou en? Ik bedien de waterpomp. En de collega’s maakt het niet uit. Dan kunnen die toch naar binnen als dat nodig is? Maar nee; ik moet en zal met een masker werken, voor het geval dat. Wat heeft dat nou voor nut? Het raast in zijn hoofd, zijn gezicht wordt warm. Puffend gaat hij wat langzamer rijden. Die flauwekul; ik kan net zo goed niet gaan. Wat heb ik nou aan dat stomme gezever over gedachten en gevoelens? Gerard windt zich steeds verder op en blijft mokken tot zijn bestemming. Het frisse groen van het ruime park speelt geen rol meer.

Instappen
Bij het station smijt hij zijn fiets tegen een muur. Jaren heb ik zo gewerkt, gromt hij, nog nooit heeft iemand er iets van gezegd. Stampend loopt hij het tunneltje in en blijft staan voor een van de reclameborden. “Normaal is niets anders dan het gemiddelde van alle afwijkingen,” leest hij hardop voor. Ah, humor om te lachen, denkt hij. Hoe verzinnen ze het? Piekeren is de verkeerde kant op fantaseren, staat er op een volgend bord. Het lijkt wel een Loesje, denkt hij, maar er staat Tuimeltekst onder. Dat ken ik niet. Zal wel een reclamebureau zijn, maar waar maken ze dan reclame voor? Terwijl hij langzaam langs de borden sloft en ze uitgebreid bestudeert, rennen mannen, vrouwen en jongeren op weg naar werk of school, hem voorbij.
Aan het eind van de lange gang beklimt hij traag de trap naar het perron, en checkt in. De dubbeldekker naar Schiphol staat al klaar. Mensen verdringen elkaar voor de geopende deuren. Moet hij dáár in? Het koude zweet staat op zijn rug. Maagzuur komt omhoog. Gerard kokhalst. Ik ga terug, denkt hij, volgende week weer een week, dan kan Ella hopelijk wel mee. Hij verwerpt die gedachte onmiddellijk; kan niet, afzeggen moet vierentwintig uur van tevoren, anders kost het geld. Met bevende handen haalt hij zijn shag tevoorschijn en draait trillend een sigaret. Zweetdruppels staan op zijn voorhoofd. Lekker dan, voelt hij zich ook nog eens niet goed. Dat wordt wat in die trein. Schokkerig inhaleert hij diep en blaast de rook weer uit met een lange zucht. Dat helpt.
Als alle passagiers zijn ingestapt, dooft Gerard zijn sigaret, haalt een paar keer diep adem en gaat dan met opgeheven hoofd naar binnen. Er zijn nog zitplaatsen, maar hij blijft op het balkon. Voor geen goud dat hij binnen gaat zitten. Nee hoor, een klapstoeltje vlakbij de uitgang, veel frisser dan zo’n muffe coupé. Hij is de enige. Lekker rustig.
Na het fluitsignaal sluiten de deuren. Langzaam zet de trein zich in beweging. Oké, denkt Gerard, een halfuur, dan ben ik er. Zijn ademhaling wordt rustiger en hij heeft het ook niet meer zo warm. Hij concentreert zich op het voorbijschietende landschap.

Dat gaat fout!
Tien minuten later staat de trein plotseling stil. Uit de luidsprekers komt alleen wat onverstaanbaar geknars. Druk speculerend over de oorzaak, komen er reizigers naar het balkon. Ze kijken nieuwsgierig naar buiten. Niets te zien. De conducteur loopt naar een deur en drukt op de noodknop, maar dat heeft geen effect. Ook aan de andere kant van het balkon blijven de deuren potdicht.
Een groeiend gevoel van onbehagen maakt zich van Gerard meester. Langzaam verandert hij in een klein, angstig jongetje. Dat gaat fout! Hij kan er niet uit! Er staat een sein verkeerd, of een machinist let even niet op en rijdt zijn trein het andere baanvak op. Klabam! Twee treinen op elkaar! De inzittenden van de beide eerste wagons hebben het ongeluk niet overleefd, staat er naderhand in de kranten. Honderden mensen gewond geraakt in de overvolle treinen van het spitsuur. Het overige treinverkeer ondervond langdurige vertraging. Televisiebeelden van de ravage. Rokende brokstukken. Kermende mensen langs de spoorlijn. Bloed. Sirenes. Ambulances rijden af en aan. Brandweermannen zagen zich een weg door de puinhopen en proberen bekneld geraakte overlevenden te bevrijden. Sommige mensen bezwijken onder hun handen. Een agent ontfermt zich over een huilend kind dat zijn moeder is kwijtgeraakt.
Gerard is bekneld geraakt tussen twee banken. Hij ziet niet veel, maar registreert zijn omgeving met pijnlijke nauwkeurigheid. Bij het raam steekt een hand uit boven het verwrongen staal van de geplette bank; een medereiziger die bij het eerste lawaai vertwijfeld had gegild en gevangen werd in een angstgebaar. Er duwt iets tegen zijn schouder. Dat moet de schooltas van het meisje zijn dat zojuist nog naast hem zat. Het kind zelf ziet hij niet, moet onder hem liggen, maar hij voelt haar niet. Hij hoort ook niets, behalve een aanhoudend gezoem in zijn hoofd. Een vervelend soort gebrom waardoor hij niet meer na kan denken. Zijn rug is kletsnat. Zijn handen voelen als verdoofd. Alles om hem heen begint te draaien.

Waar komt die ineens vandaan?
“Meneer, meneer!” Weer een por tegen zijn schouder. Snakkend naar zuurstof probeert Gerard zijn ademhaling onder controle te krijgen. Hij vindt zich terug op het balkon van de trein. Helemaal geen ravage, niks geen ongeluk. Alles lijkt heel gewoon. Met grote ogen kijkt hij in de richting van de stem. Hè? Wat? Wie? Een bejaarde vrouw staat naast hem. Waar komt die ineens vandaan? Ze heeft geen jas aan en draagt een kort hes op een zwarte legging. Het warrige grijze haar zit gevangen in een breed zwart elastiek. Ze leunt op een rollator met daarop een grote uitpuilende handtas. De oude dame kijkt hem vragend aan.
“Gaat het wel met u? U ziet zo bleek.”
“Eh, oh, eh, ja hoor,” stamelt hij, “ik heb het alleen een beetje benauwd.”
“O, mooi zo. Weet u misschien hoe ik hier gekomen ben? Ik moet naar mijn moeder in Rotterdam. Daar ben ik heel lang niet geweest, maar ik moet er heen, want ik had haar laatst aan de telefoon en toen deed ze zó raar. Ze zei dat ze me niet kende. Snapt u dat nou? Je eigen moeder. Daarom moet ik er naar toe, want er iets vast iets aan de hand.” Gerard schudt zijn hoofd.

Tekening Dan Peterson© (met toestemming). Klik op het plaatje voor Dan’s sketchbook.

“Nee,” hijgt hij, “dat weet ik niet.” Hij voelt de wand achter zich. Dankbaar leunt hij er zwaar tegenaan. Dan laat hij zich, langzaam in- en uitademend, zachtjes naar beneden glijden tot hij op zijn hurken zit. Hij legt een hand over zijn ogen. Gelukkig dat hij zich nog herinnert wat de psycholoog hem vorige week had verteld over zijn duizelingen. Rustig concentreren nu.
“Weet u dan misschien waar mijn man gebleven is? Daarnet zat hij nog naast me. Hij zal toch niet weggelopen zijn?” Vanachter zijn hand zegt Gerard, met schorre stem; “Ik heb uw man niet gezien, misschien is hij naar de wc?”
De vrouw antwoordt niet, maar mompelt in zichzelf; “Of was ìk nou weggelopen? Dat kan ook. Dat hij alleen is achtergebleven. Ach, wat zielig. Misschien moeten we maar weer bij elkaar gaan wonen.” Ze stoot Gerard weer aan en vraagt: “Zeg eens eerlijk, heb ik een dikke kont in deze broek?” Zijn mond valt open. Hij laat zijn hand van zijn ogen glijden en kijkt naar de vrouw. Ze draait met haar heupen en probeert tevergeefs haar achterkant te bekijken in de weerspiegeling van de treindeuren.
“Valt best mee hoor, ” antwoordt hij verbouwereerd. Zijn gehijg neemt wat af. De trein staat nog steeds stil. Voorzichtig staat hij op en loopt wankelend de trap af naar beneden. Beetje comfortabel zitten, is wel lekker nu. De oude dame loopt hem achterna. De zware tas hangt over een schouder en ze sleept haar rollator bonkend over de smalle trap achter zich aan. Wat moet dat mens toch met hem? Hij houdt het krappe deurtje voor haar open, pakt het vehikel aan en zet het in het gangpad.
“Dank u wel meneer.” Ze blijft hem volgen tot hij een lege coupé heeft gevonden en gaat dan aan het raam tegenover hem zitten. De rollator trekt ze mee naar binnen. “Benauwd hè?” vraagt ze vriendelijk. Nou, knikt Gerard. Hij pakt een zakdoek om zijn voorhoofd af te vegen.
“Warm ook.” Met getuite lippen blaast hij zijn overtollige adem naar buiten en slikt zijn opkomende misselijkheid weg.
“Kunt u misschien het raam opendoen? Ik kan er niet goed bij.” Gerard staat op, stoot zijn hoofd tegen het bagagerek, onderdrukt een vloek en draait het raampje open. Zo, dat scheelt. Frisse lucht! Met een diepe zucht laat hij zich terug op de bank vallen.
“Weet u,” klinkt het vertrouwelijk, “ik ben op weg naar een belangrijke vergadering. Dat doe ik tegenwoordig met de trein, want ik heb geen auto meer. Die heb ik weggegeven.” Wat een raar mens, denkt Gerard, die heeft ze niet allemaal op een rijtje.

U bent die aardige man van het eten ’s avonds.
Ondertussen is de trein weer gaan rijden. Het is nog steeds niet duidelijk wat er aan de hand was, maar Gerard wil het niet eens meer weten. Het zal wel. Er is altijd wat met de Spoorwegen. Wat een onzin ook dat Ella hem niet met de auto kon brengen. Volgende week moet dat echt anders. Manmoedig onderdrukt Gerard zijn neiging om onderweg uit te stappen. Hij laat zich niet kisten, maar prettig voelt hij zich niet. Het raast nog altijd in zijn hoofd en hij haalt onregelmatig adem. Hij moet voortdurend gapen. Met een wild gebaar veegt hij zijn natte haar uit zijn ogen. Dat gedonder. Wat was er nou helemaal gebeurd? Een deur die niet open kon en waar even naar gekeken moest worden. Nou en? Uit zijn ooghoeken kijkt hij naar twee medepassagiers aan de andere kant van het gangpad. Die hebben kennelijk niets in de gaten gehad en praten opgewekt verder. Achter hen zit een slungelige jongen met zijn armen vol tatoeages en grote gepiercete gaten in zijn oorlellen. Hij heeft een koptelefoon op zijn hoofd en beweegt ritmisch heen en weer. Naast hem hamert een meisje met paars/roze piekhaar en zwaar opgemaakte ogen, razendsnel met haar zwartgelakte nagels op een telefoontje. Leuk meisje, denkt hij, alleen jammer van dat haar. Zijn aandacht keert terug naar de vrouw tegenover hem. Zij heeft haar tas op schoot genomen.
“Waar zijn mijn sleutels? Ik heb mijn sleutels toch wel bij me?” Zenuwachtig grabbelt ze tussen de rammelende spullen in de tas. Gerard ziet fotolijstjes, stenen beeldjes, een knuffelbeertje en een afstandsbediening van een televisie. Hij wil er niets mee te maken hebben, pakt een krant die op de bank naast hem ligt en slaat hem open. Zijn hersenen draaien overuren. Hoe kon dat nou? Duizenden mensen reizen iedere dag met een trein, waarom hij dan niet? Dat wil zeggen, verbetert hij zichzelf met een inzicht, waar hij versteld van staat, waarom hij dan niet zonder bang te worden? Want plotseling beseft hij dat dit sinds jaren de eerste keer is dat hij in een trein zit. Dat hij zich altijd in allerlei bochten had gewrongen om niet in een trein of bus te hoeven stappen. Naar zijn werk neemt hij de fiets of gaat hij lopen. Op vakantie hoeft hij niet; hij heeft zijn tuin, dat is hem ontspanning genoeg. Ella rijdt zelf auto en met haar ouders in Den Haag kan hij niet goed opschieten, dus daar gaat ze altijd alleen naartoe met de kinderen. Zijn zuster in Leiden is hem te alternatief, daar heeft hij niets te zoeken. Nee, hij blijft liever thuis, dat bevalt hem het best. Hij bijt op zijn lip, nog steeds bewust ademhalend. Zijn hart bonkt in zijn keel en de omgeving begint weer te draaien.
“Meneer!” De oude vrouw tikt tegen zijn krant, “Meneer, ik heb mijn sleutels gevonden hoor, maar nu ben ik mijn portemonnee kwijt. En ik heb geen rooie cent in huis. Hebt u mijn portemonnee misschien gezien? Daarnet had ik hem nog.”
Gerard laat zijn krant zakken: “Nee mevrouw, ik weet niet waar u uw spullen laat. Ik ken u niet eens.”
“O, kent u mij niet? Ik dacht toch… Ik ken ú wel. U bedient toch altijd in het restaurant? Jawel hoor, ik weet het zeker. U bent die aardige man van het eten ’s avonds. Wat leuk dat ik u nu hier ontmoet. Ik kom net uit Rotterdam. Ik ben bij mijn schoonzuster geweest. Die deed laatst zó raar door de telefoon. Ze zei dat ze mij niet kende, terwijl het toch echt haar telefoonnummer was. Toen ben ik naar haar huis gegaan, maar ze wilde me niet binnen laten. Ze leek wel bang; ik ken u niet, schreeuwde ze, dus ben ik maar weer weg gegaan. Raar hè? Wat denkt u? Zou ze niet goed geworden zijn?”

Er is echt een steekje los bij die vrouw, denkt Gerard. Hij vouwt zijn krant op, haalt diep adem en vraagt vriendelijk: “Waar woont u mevrouw?”

.

Tekening Tineke Lemmens© (met toestemming). Klik op http://tinekelemmens.blogspot.nl voor Tineke’s schetsboek.

.

Half maart schreef ik over de cursus aan de Volksuniversiteit waar ik aan meedeed en in het blog daarna, liet ik een stukje zien van mijn verhaal over de man in de trein. Dit is het resultaat; van een scène naar een kort verhaal van ruim 2300 woorden. In feite mijn eerste echte ‘ronde’ verhaal.

BewarenBewaren

Delen

17 reacties op “Waar woont u, mevrouw?

  1. Pingback: Waarover spraken zij? Negen veelgelezen berichten | Bouwen met taal

  2. Rob Alberts
    16 mei 2015
    Rob Alberts – Amsterdam-ZuidOost – Mensen, natuur, de aarde, planten en dieren hebben mijn interesse. Monumentale Bomen fascineren mij. Onderwijs is mijn passie. In 1988 ben ik in de Bijlmermeer komen wonen. De mensen, het groen, de andere manier van bouwen / wonen hebben mijn hart gestolen. Zonder ver te reizen is hier de hele wereld binnen handbereik. Rondom mijn huis geniet ik vooral van de Familie Pimpelmees. In december 2009 ben ik gaan bloggen over wat mij opvalt of wat mij bezig houdt.

    Indrukwekkend.
    Volledig onder de indruk heb ik jouw verhaal gelezen.
    Knap!

    Bewonderende groet,

Geef een reactieReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Informatie

Dit bericht was geplaatst op 17 apr 2015 door in Korte verhalen, Verhalen en gedichten en getagd als , , , , , , , , , , , , .

Navigatie

Ontdek meer van Bouwen met taal

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder

Mobiele versie afsluiten
%%footer%%